Binnenste buiten
Glazen wanden bieden zicht op
jachtende wolken, regen talmt
nog voor een moment, ik zie
fietsers worstelen met tegenwind.
Op het stijgende parcours
draaien mijn benen overuren:
gekozen hartslag behaald
meldt het display op de fiets.
Vlagend nu striemt de regen
tegen het donkerder glas,
vormt bellen op het water.
Een doorweekte roeier trekt
versneld de riemen naar zich toe,
en synchroon roei ik met hem op.
Honderd calorieën juicht de meter,
exact zo veel als een glas wijn.
Een eenzame jogger trotseert
in hoog tempo de najaarsbui,
opspattend water verandert
in modder op zijn blote benen.
Witte sportschoenen geselen
het zuchtend zwart van de band.
Twee kilometer heuvelprofiel:
ik streef naar een kwartier.
Zwetende lijven en rode hoofden
gespiegeld door het glas rondom
verkwisten vrijelijk hun energie.
De inspanning had met gemak
een arm dorp in donker Afrika
van stroom kunnen voorzien,
zo komt naderhand bij me op
net tussen twee slokken wijn.
Waarom daarom
als ze aandrongen
– kom maar
kwam ik niet
omdat zij me niet steunden
de enkele keer
dat ik houvast zocht?
als ze zeiden
– ga maar
sla je vleugels uit
aarzelde ik
omdat zij zelf het vliegen
niet machtig waren?
als ze vroegen
– hoe gaat het
zweeg ik
omdat ik nauwelijks
kon voelen
hoe het met me ging?
als ze klaagden
– je stelt ons teleur
deed dat me niets
omdat ik allang
de hoop
had opgegeven?
en is dat alles
misschien de reden
dat ik nu
nog steeds
geen lange regels
durf te schrijven
in een gedicht?
Therapeutische wandeling
Een half uur lang
lopen we zwijgend
naast elkaar
onder de bewolkte hemel.
Kijk, zegt hij dan, en wijst:
die geknakte tak, een symbool
voor een interval in je leven,
en die fladderende vogel daar
toont dat je iets ontvluchten wil,
alles in de natuur is een spiegel
voor wat ten diepste in je leeft.
Ik onderdruk een glimlach en knik,
zo is het, hij heeft gelijk, de man.
Als we verder gaan, hij eerst
dan ik – het pad is nu smal –
breekt de ongelachen lach uit
in vrolijkheid en wijd en zijd
zie ik samenhang en absurditeit.
Kijk, zeg ik, de zon komt door,
maar hij hoort me niet.
Zullen we het maar
bij een sessie laten,
zeg ik na een lange tijd.
De man glimlacht en knikt.
Reünie
Gedachten snellen talloze jaren terug
of blikken rusteloos een uur vooruit,
de carrousel op de kermis van toen
begint weifelend een nieuwe ronde.
Vanuit verre en nabije oorden
op weg naar vertekende beelden
van oude koeien en slapende honden
ergens in het midden van het land.
Harde schoolbanken, eindeloze uren
tot het bevrijdend luiden van de bel.
Onhandig gescharrel in het fietsenhok,
de eerste sigaret, de eerste zoen.
Visnetten markeren de feesten,
de tijd van de Beatles en de Stones.
Hold me tight, zingt een vriendje
onder het schuifelen luid met hen mee.
De trein stopt – op bevel van hogerhand
in de weilanden van het Gooi en
pas na eindeloze uren wachten
wordt de terugtocht traag aanvaard.
Gedachten snellen opgelucht vooruit
geen uur zelfs blikken ze nog terug.
Oude koeien horen in de sloot en
de honden mogen blijven slapen.
Over wat stilte
met gesloten ogen
reiken oren verder
gebrom van een vliegtuig
het dichtslaan van een deur
ritselen van blaadjes als
zacht gemurmel in de ruimte
flarden van gedachten
over wat was, wat komen zal
lucht ademt vlinderlicht, vaten
trekken ruisend samen, verwijden weer
het lijkt wel alsof geluid stilte
zijn bestaansrecht geeft
en dan, dan keert alles zich
laten we zeggen binnenstebuiten
huid wordt doorlaatbaar
gedachten behoren de wereld
en een vogel zingt in mij
geen geluid zonder stilte